Na een paar weken virtuele rust (in het echt gunde ze zichzelf die rust niet) gaat de voettocht naar Rome van Ineke Spoorenberg hier weer verder. Eigenlijk moet ze maar niets hebben van die grauwe Franse dorpjes. Wanneer ik ze nou eindelijk eens in Italië? Zover is het helaas nog niet.

Uitgestorven dorpjes
De volgende dag kwam ik weer in een woestijn van uitgestorven dorpjes terecht. Veel champagnehuizen, maar nergens een fatsoenlijke kop koffie te krijgen. Zo belandde ik om een uur of twee in Condé-sur-Marne. Ook een grauw verlaten oord, maar zowaar met een hotel en een restaurant: het laatste voor Chalons en dat was nog zeker 17 kilometer. Ik ging er naar binnen, kwam in een halletje, duwde een deur open en zag een enorme café-zaal, waar harde muziek aan stond en geen sterveling te bekennen was.

Ik plofte op de eerste de beste stoel neer. Het was m’n eerste stop, ik was bekaf. Er verscheen een opgedirkte oudere vrouw. Ik zei dat ik iets wilde eten. Dan moest ik in het restaurant zijn, zei ze. Ik door de andere deur van het halletje en daar was een kleine ruimte met wat tafeltjes waaraan uitsluitend heren alleen zaten te eten. Het was al laat, zei de hotelhoudster. Als ik nog wat wilde eten, moest ik maar iets van het buffet nemen. Het was een groot woord voor een uitstalling van plastic bakjes waarin in het ene bakje wat doperwtjes in de mayonaise dreven en in het andere wat stoppelige radijzen tegen elkaar aan lagen. Verder zag ik nog een komkommer, iets van aardappels en wat onbestemde salades. Ik had zo veel honger dat ik een bordje nam.

Kostgangers
We raakten in gesprek. Ze zei dat als ik bij haar een kamer zou nemen ik voor slapen, diner en ontbijt ‘slechts’ 50 euro kwijt zou zijn. Ze had vrijwel nooit gasten, meestal kostgangers, die door hun werk een tijd in haar hotel verbleven. Ik ging mee naar de kamer kijken. Het zag er erg armoedig uit, maar ik wilde graag een avond zuinig aan doen. Alleen… ik moest weer pinnen. Geen probleem, zij moest die middag naar de schoonheidsspecialiste in Bouzy, daar kon ik pinnen.
Om drie uur reed ze voor in een oogverblindende knalblauwe sportwagen. Ik ging er half in liggen. Zo zoefden we samen naar Bouzy. Ik pinde en ging met haar mee naar het schoonheidsinstituut. Daar zat ik een half uur te wachten naast een stoomcabine waar zij in zat. Toen weer terug naar hotel Soleil. Om zeven uur eten, waarschuwde ze. Ik was benieuwd: ik zat als eerste in het restaurant. Even later kwam er nog een meneer binnen die alleen aan een tafeltje ging zitten, vijf minuten later nog een. Dat waren de kostgangers.
De hotelhoudster zette bij ons een voorgerecht op tafel: een half geblakerd saucijzenbroodje. Ik had amper de helft op of daar snelde ze de keuken uit met een bord spaghetti. Het ging me te vlug, zei ik, maar daar kwam al weer een bordje met twee stukjes Franse kaas. Nog voor ik van de schrik was bekomen, kwam ze met een kersenpunt. Ook bij de heren flikkerde ze (excusez le mot) achter elkaar alle gangen op tafel, waarna ze bij haar blijkbaar favoriete kostganger aan tafel schoof en vertrouwelijk met hem ging zitten smoezen. Ik ging vroeg naar mijn kamer, deed de deur goed op slot en het dramatisch slecht geslapen. Het voelde niet goed.
Wordt vervolgd…
Comments