Op mijn allereerste lesje Italiaans, jaren geleden bij de Volksuniversiteit Schoonhoven, zat ik naast iemand die – naar al snel bleek – nog nooit had gehoord van werkwoorden vervoegen.
Maar als er één taal is, waarin je werkwoorden moet vervoegen, is het Italiaans. Je ontkomt er niet aan, want woordjes als io en tu (ik en jij) gebruiken ze daar weinig. De werkwoordvervoeging zegt al genoeg. Maar dan moet je het wél goed doen!
Mijn klasgenoot kwam na 3 lessen al niet meer opdagen en dat verbaasde me niet, want toen waren we al begonnen met het vervoegen van de eerste werkwoorden. Ik vind het juist wel leuke puzzeltjes.
De vervoegingen van de werkwoorden essere en avere (zijn en hebben) leerde ik uit mijn hoofd, dan ben je al een heel eind. Daarna leerden we andere sterke werkwoorden, zoals venire (komen).
Daar had ik al gauw wat aan. Want op een middag, tijdens een vakantie in het mooie wijngebied van Piemonte, stond ik voor het gesloten hek van een wijnboerderij. Op mijn ticket ‘Wijnproeverij’ stond toch echt dit adres.
Wat nu? Ah, een bel met intercom. Ik drukte erop en hoorde: ‘Vengo, vengo!’ Ha, dat verstond ik. Want vengo is de ik-vorm van venire. Die dame riep ‘Ik kom eraan!’ En ja hoor, het hek zwaaide open en we mochten de Barbera en Moscato d’Asti proeven.
De app Italian Verbs is een goeie hulp, ontdekte ik. Maar daarin zie je bij elk werkwoord wel héél veel rijtjes staan, ik schrok ervan. Het duurde echt een paar jaar voor die hele wereld van de verbi langzaam voor me openging.
Belangrijk bleek het leren van de condizionale: een serie vervoegingen die wij in onze taal niet kennen omdat wij in die gevallen het hulpwerkwoord ‘zullen’ gebruiken. Dat woord blijkt niet te bestaan in het Italiaans.
Heel gekke woorden ontdekte ik door de condizionale. Wat denk je van potrebbero? Vedranno? Saprebbe? Andresti? Maar nu ik die rare woorden herken als werkwoordvervoegingen, versta ik de Italianen beter. Ze zeggen het echt!
Sommige van die vormen leerde ik zelfs al snel zélf gebruiken. Zoals die keer dat ik in Rome op een terrasje bij het Colosseum zat. Daar zei ik tegen de ober: ‘Vorrei questa!’ en ik wees op een oranje glas op een ander tafeltje. Dát zou ik willen!
‘O, vorrà un Apero’, concludeerde de ober. Daar zat ik trots met mijn Aperol Spritz. En ik dacht:
Mi piacciono i verbi!



Comments