in

Column: te voet naar Rome – deel 9

te voet naar rome

De beklimming van de Grote Sint-Bernardpas begint in Martigny. Vlak voor mijn vertrek vrijdagochtend ontdekte ik nog dat ik mijn mooie pet, mijn bescherming tegen de zon, blijkbaar weer ergens had laten liggen en moest ik eerst nog, met vlinders in mijn buik, een andere gaan kopen. Het was stralend weer, felle zon en 28 graden, ik kon echt niet zonder pet.

Het routeboek van de Via Francigena splitst de beklimming op in twee dagen. De eerste dag begint in Martigny en loopt tot Orsières, dat ligt 20 kilometer verder en op 1000 meter hoogte. De tweede dag ga je vanaf Orsières naar de top, die afstand bestrijkt 25 kilometer en de top ligt op 2.500 meter.

Om tien uur liep ik Martigny uit, nieuwe pet op, rugzak om en de stokken voor mij uit prikkend. Lopen op asfalt gaat tegen alle regels van de wandelaar in, maar ik vind het heerlijk. Je kunt steeds eenzelfde ritme aanhouden, je ziet waar je je voet neerzet, ik vind het lang niet zo vermoeiend als klauteren via allerlei grassige of stenige paden. Het gevaar zit hem natuurlijk in het verkeer dat je tegemoet komt, maar dit was een kantonale weg, het was goed te doen, vond ik.

Het begin van de bestijging van de Grote Sint-Bernardpas.
Het begin van de bestijging van de Grote Sint-Bernardpas

Hitte

Ik ging in rap tempo naar boven. De hitte was mijn grootste vijand. Al snel droop het zweet in mijn ogen en in mijn oren. Zwitserland is in dit soort omstandigheden een geweldig land, want om de paar kilometer is er wel een barretje of een restaurant waar je even op kunt drogen, iets kunt drinken, en je hoofd onder de kraan kunt steken. Drie keer heb ik een behoorlijke pauze genomen en toen was ik eigenlijk al vlakbij Orsières.

Ik sliep er in hotel Terminus. Toen kwam zaterdag. Ik was erg zenuwachtig en ging al heel vroeg op pad. De weg steeg nog steeds geleidelijk. Bij het tweede bergdorpje dat ik passeerde, was een barretje waar in alle vroegte al allerlei baardige bergtypes aan de bar zaten. Daarna kwam nog het plaatsje Liddes en vervolgens Bourg-Saint-Pierre. Daar moest ik beslissen of ik door zou gaan naar de top want daar was de laatste mogelijkheid tot overnachting. Ik besloot door te gaan.

Vanaf Bourg-Saint-Pierre wordt het landschap steeds kaler, je zit dan op 1.600 meter en je merkt dat je de boomgrens nadert. Ook was er steeds minder verkeer. Maar de stijging verliep nog steeds geleidelijk. Wat ik griezelig vond, was dat het naarmate ik Bourg-Saint-Bernard naderde het steeds mistiger werd. Op een gegeven moment kwam er een splitsing waarbij je rechts stijl omhoog de col opgaat en links voor een tunnel kunt kiezen. Ik ging de weg naar de top op maar ik zag een tijdlang geen hand voor ogen.

te voet naar rome 20

Adem

Op een bord stond dat de top nog zes kilometer was. Er zat niets anders op dan door te zetten. Maar vanaf nu bestond de weg uit stijle haarspelbochten. Ik worstelde me naar boven. Na elke 50 meter stond ik naar adem te snakken. Af en toe passeerde er een auto of een wielrenner. Toen ik een stukje gestegen was, werd de lucht heel helder en was de mist verdwenen.

Het landschap was indrukwekkend. Veel sneeuw, water kolkte op diverse plaatsen naar beneden en ik zag zowaar ook nog een wild beest: een bergmarmot. Ze maakten een heel schril fluitgeluid en bleven vaak vlak boven me op de rotsen zitten.

Ik vorderde heel langzaam. De wielrenners en ik schreeuwden elkaar bemoedigende woorden toe, met verbeten koppen zag ik ze naar boven gaan. “Courage!!! Coraggio!!” Toen ik op een gegeven moment ergens uit zat te blazen en naar boven keek, zag ik heel in de verte piepkleine autootjes en bussen over de weg rijden, daar moet ik dus ook naartoe, wist ik.

te voet naar rome 19
Ineke wandelend over de Grote Sint-Bernardpas

Levend begraven

Ik ben er uiteindelijk gekomen. Telkens weer tien stappen naar boven, even blijven staan, kijken naar het landschap en weer verder. Twee kilometer voor de top heb ik het hospitium gebeld en een kamer voor mezelf besproken. De aankomst was natuurlijk een enorme opluchting. Op mijn laatste reserves ben ik naar het hospitium gelopen.

Het klooster staat er al duizend jaar, alleen al daarom al wilde ik er overnachten. Ik werd ontvangen door een oud mevrouwtje die me meenam naar een kelder waar ik m’n schoenen moest neerzetten en pantoffels van de plank moest nemen. Vervolgens bracht ze me naar een eetzaal waar ik een kom warme thee kreeg. Een jonge priester ging bij me zitten en even hebben we zitten praten.

Het klooster op de top waar alle pelgrims blijven overnachten.
Het klooster op de top waar alle pelgrims blijven overnachten

Voordat ik naar mijn kamer mocht, gaf de priester me de tijden van de vespers (18.45), het eten (19.50) en de mis (20.30). Het gaf me niet het idee dat het een gezellige avond zou worden. Op weg naar de slaapzaal liep ik door gangen met hele oude gewelven. Mijn kamer was een slaapzaal met vier bedden, overal houten wanden en plafonds en als ik op een stoel ging staan, kon ik door een klein raampje met tralies ervoor naar buiten kijken. Niks voor mij natuurlijk, ik heb er werkelijk geen oog dichtgedaan. Ik voelde me levend begraven.

Noorse meid

Tijdens het eten zaterdagavond leerde ik een leuke Noorse meid kennen, Tova, met wie ik de hele avond heb zitten praten. Om half negen begon er ineens heel fanatiek een bel te luiden voor de mis en de eetzaal stroomde leeg. Maar Tova en ik hadden van een broeder een karafje rode wijn gekregen en hebben dat lekker op zitten drinken. We hadden beiden voor het eten wel de vespers bezocht, nu weer een mis, je moet het niet overdrijven.

Tova en ik besloten de volgende ochtend samen de afdaling te beginnen. Dat was heerlijk. We liep relaxed naar beneden genietend van het ijzige berglandschap en de ijle lucht. Wat lag er nog veel sneeuw! Na vijftig meter gingen we de Italiaanse grens al over en passeerden we het bekende Albergo Italia. Ik voelde me ontspannen, naast me babbelde Tova honderd uit over haar leven in Trontheim en haar vriendinnen.

Ik had tegen haar gezegd dat ik niet tot Aosta zou meelopen. Dat dat nu echt voor mij te ver zou zijn. Na tien kilometer kwamen we in een gruizig leistenen dorpje Saint-Rhemy. In het centrum ontdekten we één horecagelegenheid en dat was meteen ook een hotel. Ik maakte er kennis met Nadia, die de tent runde en een heerlijke kamer voor me had.

Eindelijk, Italië!
Eindelijk, Italië!

Glas wijn

Tova ging alleen verder en ik schoof na een douche aan in het restaurant. Ik verheugde me op mijn eerste maaltijd in Italie. Naast mijn tafeltje zaten drie Italianen, die vroegen hoe het kwam dat ik zo bruin zag, was ik hier op vakantie? Ik vertelde van m’n reis en ze vielen zowat van hun stoel. ‘Helemaal vanaf Amsterdam hier naartoe gelopen?’ ‘A piedi?’ ‘Sola?

Toen vroegen ze of ze me een glas wijn mochten aanbieden en even later klonk ik met deze drie mannen op het slagen van mijn onderneming. Mijn aankomst in Italië had niet beter kunnen beginnen.

Wordt vervolgd…

Written by Ineke Spoorenberg

Ineke Spoorenberg is journalist. Ze werkte 21 jaar als redacteur voor het NOS Journaal met als specialisme Italië. Na de dood van haar partner maakte ze in 2010 een voettocht naar Rome, het jaar daarop kwam een boekje over haar tocht uit, getiteld: Ineke loopt naar Rome. In 2012 kwam een einde aan haar carrière bij de NOS. Het jaar daarop lanceerde ze de website Met Ineke In Italië waarop ze schrijft over minder bekende maar zeker zo interessante plaatsen in Italië.

Comments

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Hollandse patat in Napels

Napolitanen massaal aan de Hollandse patat

Sardinië in de winter