De Italiaanse televisie zendt al maanden achtereen films uit met Alberto Sordi in de hoofdrol. In de kranten buitel je over de herdenkingsartikelen en vanaf de muren van Rome staart het vlezige gelaat met de wat runderachtige oogopslag van de acteur je aan op affiches waarmee de aan hem gewijde, en door Covid-19 uitgestelde, tentoonstelling in Sordi’s eigen villa wordt aangekondigd.
Stoopeedow!
Alberto Sordi (1920-2003) is een begrip in Italië, en zeker in Rome, en zijn honderdste geboortedag wordt daarom groots herdacht.
Sordi zelf begon ook als kleine scharrelaar in het opkomende, en al gauw wereldwijd succesvolle, Italiaanse filmwezen. Dankzij zijn bronzen, wat zalvende stemgeluid begon hij al jong, in 1939, als doppiatore (nasynchronisator), onder meer van de films van Stan Laurel en Oliver Hardy. Daarin liet hij die laatste een Anglo-Italiaans koeterwaals praten, waarvan de uitspraak van het woord stupido (stommeling) nog altijd legendarisch is: stoopeedow!
Populair als acteur werd Sordi door I Vitelloni (letterlijk De Stierkalveren, maar de term wordt ook gebruikt voor zomerse strandversierders), Federico Fellini’s film uit 1953 waarin hij een wat trieste jonge nietsnut speelt. En vooral door het personage Nando Moricone in Un americano a Roma (1954), een door het Amerika van de rock-‘n-roll geobsedeerde Romeinse jongeman die als het er op aankomt toch een ouderwetse pasta prefereert boven een Amerikaans dieet, en daarbij de gevleugelde woorden spreekt: ‘Maccherone, m’hai provocato e adesso io me te magno!’ (Je hebt me uitgedaagd en nu eet ik je op.)

Arrogant en kruiperig
De meeste hoofdpersonen van Sordi’s films (bijna 200: wat veel om allemaal de revue te laten passeren, maar kijk gerust op IMDb) hebben twee dingen met elkaar gemeen: ze gedragen zich hooghartig naar hun minderen toe en kruiperig tegenover hun superieuren, van wie zij altijd wel een gunst of voorrecht proberen los te peuteren.
Zo speelde hij in Il Vigile (1960) de politieagent die grif boetes uitdeelt, maar niet aan de notabelen van het dorp. In La grande guerra (1959) is hij een laffe soldaat in de Eerste Wereldoorlog, die zijns ondanks een oorlogsheld wordt. In Il medico della mutua (1968) een arts die niets onbeproefd laat om patiënten van zijn collega’s weg te kapen. Als taxichauffeur op vakantie komt hij, met zijn corpulente vrouw, per abuis terecht in een milieu van decadente rijkaards, waaraan hij zich maar al te graag wil aanpassen (Dove vai in vacanza?, 1978).
Als arbeidsmigrant in Australië plaatst hij een advertentie voor een ‘maagdelijke bruid’ uit het vaderland (Bello, onesto, emigrato Australia sposerebbe compaesana illibata uit 1971, met een verrukkelijke Claudia Cardinale).

In een van zijn laatste grote successen, Il Marchese del Grillo (1980) speelt hij de 19e-eeuwse aristocraat Onofrio del Grillo, die wrede grappen uithaalt ten koste van het gewone volk en overal mee weg komt dankzij zijn positie. Zoals de markies zelf uitlegt tegenover een groep plebejers: Me dispiace, ma io so’ io e voi non siete un cazzo! (Vrij vertaald: Het spijt me, maar ik ben ik en jullie zijn maar klootjesvolk.) Ook dat is inmiddels een spreekwoordelijke uitdrukking, die nog altijd mag gelden als het motto van de Romein met geld.
Italiaans schoolvoorbeeld?
Veel Italianen herkennen zichzelf en hun landgenoten in de portretten van Sordi. Tijdens zijn leven werd hij dan ook al gevierd als l’Albertone nazionale en op zijn 80e verjaardag, 15 juni 2000, stond de toenmalige burgemeester van Rome, Francesco Rutelli, hem voor één dag zijn functie af.
Maar voor critici is hij juist een slecht rolmodel. Zoals de conservatieve filosoof Marcello Veneziani die eerder dit jaar een scherp artikel schreef onder de titel: Dood de Alberto Sordi die in jullie is (Ammazzate Alberto Sordi che è dentro di voi):
‘Toen hij stierf op 24 februari 2003, werd Sordi begroet als het prototype van de ware Italiaan wiens gevoelens en karakter hij beter dan wie ook heeft vertolkt. Maar ik denk dat niemand meer dan Sordi juist het slechtste vertegenwoordigt van de Italianen, en in het bijzonder van de Romeinen. Hij was een uitstekende vertolker van dat wat wij niet moeten zijn, maar vaak wel zijn. Hij heeft met zijn parodieën de autobiografie geschreven waarvoor we ons zouden moeten schamen: opscheppers en lafaards, onderkruipers en knechten, half corrupt en half gecorrumpeerd, verraders en opportunisten, stommelingen en oplichters, moederskindjes en cynici, grote kinderen en bullebakken, een beetje sluw en een beetje dom.’
En zo gaat het nog een tijdje door.
Sordi zelf zat er niet mee: zijn personages zijn weliswaar karikaturaal, maar van maatschappijkritiek was geen sprake bij de man die goed bevriend was met Giulio Andreotti, de zevenvoudige premier die heel wat van de duistere kant van de Italiaanse politiek vertegenwoordigde, maar tevens belijdend katholiek was, net als Sordi zelf trouwens.
Sordi’s mannetjes zijn simpelweg gebaseerd op een Italiaanse realiteit en dat is ook de reden van hun succes. Hoe je zijn werk ook wil beoordelen, hij was een groot acteur en als je wilt doordringen tot wat enigszins hoogdravend wel ‘ziel van Italië’ wordt genoemd, dan vormen Sordi’s films daarvoor een goede introductie.
Leuk!